Tussen centrum en periferie: 3. Netwerken onderzoeken. Methodologie

Dit artikel vormt het derde deel van de samenvatting van het boek ‘Tussen centrum en periferie‘ van Peter Raeymaeckers over de sociale netwerken tussen hulporganisaties. Zie voor de andere delen:

1.  Afbakening van netwerken

Bij de afbakening van het onderzoeksterrein, wordt in ‘Tussen centrum en periferie’ gefocust op netwerken tussen hulpverleningsorganisaties die hulp bieden aan individuen die leefloon gerechtigd zijn en ouder zijn dan 18 jaar. Bovendien gaat het over individuen die geen andere bron van inkomsten kunnen verwerven; ze kunnen geen aanspraak maken op een werkloosheid -, ziekte of invaliditeitsuitkering. De inhoudelijke relevantie van deze groep wordt bepaald door het gegeven dat deze cliënten geconfronteerd worden met een multi-dimensionale armoedeproblematiek.
Naast deze functionele afbakening hanteert Raeymaeckers ook een geografische afbakening. In dit boek worden de relaties bestudeerd tussen organisaties die hulp verstrekken aan mensen met een leefloon, woonachtig in vier Antwerpse districten, nl. Deurne, Berchem , Borgerhout en Antwerpen-Noord.

2. Een kwantitatieve en …

Na selectie en afbakening van de cases, wordt de manier waarop de netwerken worden geanalyseerd bekeken. Raeymaeckers wijdt een hoofdstuk aan de kwantitatieve analyse, met beschrijving van de dataverzameling, de dataverwerking en de data-analyse. De auteur wil zeker zijn dat het meetinstrument daadwerkelijk in beeld brengt wat hij wil meten, nl. de relaties tussen de organisaties op het niveau van de vier Antwerpse districten. Hierbij wordt gefocust op drie structuurkenmerken, zijnde: de cohesie, de centraliteit en de aanwezigheid van subgroepen.

De cohesie wordt beschreven op basis van de densiteit, de compactheid van het netwerk en de gemiddelde afstand tussen de verschillende actoren of deelnemers binnen het veld.

Voor de centraliteit gebruikt de auteur drie indices die elk een eigen aspect van centraliteit analyseren: a) de degree, b) de eigen vector en c) de invloed (betweenness) van de hoofdactor. De degree of graad van centralisatie beschrijft het aantal relaties van de hoofactor.

De eigen vector focust op de afstanden tussen de verschillende actoren. In de beschrijving van de “betweenness”, wordt getracht zich een beeld te vormen van de invloed van de actor op het netwerk en de omgeving.

De vergelijkende analyse wordt uitgevoerd met een ERGM – analyse, (Exponential – Random – Graph – Modelling). Op basis van die analyse wordt het effect van de densiteit, centraliteit en de subgroepen op de geobserveerde netwerken bepaald. De centraliteit wordt als een indicator van macht in het netwerk beschouwd.

Op basis van Benson (1975) wordt gesteld, dat de centrale organisatie in grote mate de integratie van een netwerk kan beïnvloeden. Daarnaast wordt ook aandacht geschonken aan de rol van sleutelorganisaties.

3. … een kwalitatieve analyse

Het kwalitatieve onderzoek geeft de percepties weer van de hulpverleners, verbonden aan diverse organisaties, over de samenwerking met andere organisaties in het netwerk en is daarom van cruciaal belang voor dit boek. De auteur gebruikt een “sensitizing concept” waarbij een vragenprotocol, gebaseerd op de theoretische concepten van dit boek, wordt opgesteld.
Op basis van de begrippen “domein” en ” ideologie”, wordt de respondenten gevraagd hun eigen organisatie te beschrijven en hun perceptie over samenwerking met diverse organisaties in het netwerk. Het begrip “consensus” en het onderscheid tussen domein en ideologische consensus, vormt een belangrijke insteek voor de analyse.
In dit kwalitatief onderzoek worden de hulpverleners ook bevraagd over het welzijnsoverleg en hoe er binnen dit overleg wordt gewerkt aan de legitimiteit van deze vorm van “governance”. Door deze benaderingsmethode, tracht de auteur te streven naar een selectie van actoren die zich verspreiden over heel het netwerk.

4. Mixed methods

De term “mixed methods” omvat de combinatie van verschillende types van dataverzameling en verwijst ook naar het gebruik van diverse analyse methodes. Raeymaeckers mikt op een integratie van van kwalitatieve en kwantitatieve analyses.  Zo wordt bijzondere nadruk gelegd op het complementaire aspect van het onderzoeksonderwerp. De sterkte van de ene onderzoeksmethode wordt gebruikt om de zwakte van de andere methode te ondervangen. De complementariteit van de kwalitatieve en kwantitatieve resultaten, zorgt ervoor dat beide onderzoeksmethodes elkaar aanvullen en versterken. Hierdoor wordt een betrouwbaar en valide beeld bekomen van de werkelijkheid van netwerken tussen hulpverleningsorganisaties.

——————————————————————-

Meer lezen?

Raeymaeckers, P. Tussen centrum en periferie: een mixed methods onderzoek naar de integratie van netwerken tussen hulpverleningsorganisaties, 2013, Universiteit Antwerpen