Tussen centrum en periferie: 4. Netwerken onderzoeken. Resultaten

Dit artikel vormt het vierde deel van de samenvatting van het boek ‘Tussen centrum en periferie‘ van Peter Raeymaeckers over de sociale netwerken tussen hulporganisaties. Zie voor de andere delen:

1. Een structurele analyse in vier netwerken.

Raeymaeckers is primair gaan kijken naar de integratie van netwerken van de hulpverleningsorganisaties in Antwerpen. Hij richt zich vooral op de cohesie of verbondenheid, de centraliteit en de aanwezigheid van clusters in de vier geselecteerde netwerken, nl. Deurne, Berchem, Borgerhout en Antwerpen-Noord.

Uit de structurele analyse blijkt dat de vier netwerken een gelijkaardige structuur vertonen. Meer concreet tonen de resultaten dat in elk van de vier netwerken, de relaties tussen diverse organisaties gecentraliseerd zijn rond één of meerdere actoren. Een volgende bevinding is, dat ondanks de gelijkenissen tussen de vier netwerken, er wel degelijk enige verschillen worden aangetroffen. Zo mag blijken dat Deurne en Antwerpen-Noord een zeer sterke mate van integratie vertonen en dat beide districten een sterk uitgesproken kern – periferie structuur vertonen. Voor Berchem en Borgerhout wordt een minder geïntegreerd netwerk vastgesteld. In Berchem toont het sociogram een gefragmenteerd netwerk, waarbij geen duidelijk onderscheid is tussen een kern en de periferie van het netwerk. In Borgerhout is de integratie iets meer aanwezig maar is geen duidelijke centrumcluster te bemerken.

Hoe krijgen netwerk vorm? Welke dynamiek speelt hier? De analyses tonen aan dat in de vier districten het netwerkbeheer wordt georganiseerd volgens de principes van een shared participant governance; Er is geen leidende organisatie met een coördinerende bevoegdheid, het welzijnsoverleg wordt gedragen door de organisatie van het netwerk binnen de districten. De organisatie is in handen van een stuurgroep. Het is ook deze stuurgroep die zorgt voor het opstellen van de agenda, de logistieke werking, het zoeken naar een locatie en het versturen van de uitnodigingen.

De informatieopdracht staat in het teken van het bevorderen van de samenwerking tussen organisaties. Het welzijnsoverleg wordt daarbij als een platform gedefinieerd, dat informatie verstrekt over de verschillende organisaties die werkzaam zijn in de respectieve districten. Daarnaast tonen de interviews aan dat een welzijnsoverleg ook de vorm kan aannemen van een ontwikkelingsnetwerk, waarbij de capaciteiten van de deelnemers worden versterkt. Verder merkt de auteur op dat het welzijnsoverleg op sommige gebieden, aanleiding kan geven tot het ondernemen van bepaalde acties, bv. om structurele wantoestanden aan te klagen.

Raeymaeckers meent dat een welzijnsoverleg de integratie van netwerken kan bevorderen. De interne legitimiteit wordt bewaakt door het hanteren van een strikte afbakening, het vermijden van conflicten en door er voor te zorgen dat de agenda aansluit bij de noden van de doelgroep. Hoe vertaalt dit zich naar de vier districten?

Uit de analyses blijkt dat het district Berchem gekenmerkt wordt als een netwerk met een lage mate van integratie. De kwalitatieve analyses tonen aan, dat op het moment van de bevraging, sinds lange tijd geen inspanningen werden geleverd om een welzijnsoverleg te organiseren. Het district Deurne komt naar voor als een district met een hoge mate van integratie. Daarnaast tonen de kwalitatieve resultaten aan, dat participatie aan het welzijnsoverleg in Deurne, een positief effect heeft op de relatievorming. Het netwerk in Borgerhout wordt dan weer getypeerd als een middelmatig geïntegreerd netwerk. De auteur komt tot het besluit dat, in het netwerk van Borgerhout, de relatievorming wordt gestimuleerd, maar dat de integratie wat in gebreke blijft. De resultaten van Antwerpen-Noord, lijken het effect van een welzijnsoverleg op integratie tegen te spreken. Daar is het resultaat van de kwantitatieve analyse niet significant. Ondanks de turbulente veranderingen die het welzijnslandschap binnen dit district heeft gekend, blijkt er nog steeds een stuurgroep aanwezig te zijn, die “te” sterk inzet op de informerende rol van het welzijnsoverleg.

Algemeen komt Raeymaeckers tot het besluit, dat een welzijnsoverleg niet enkel mag inzetten op de informerende doelstelling, maar ook dient in te zetten op de ontwikkeling- en actiegerichte doelstellingen. Hierdoor kan men beter en dieper ingaan op bepaalde thema’s, wat de samenwerkingsverbanden blijkt te versterken. Het welzijnsoverleg biedt een draagvlak voor de relatievorming tussen organisaties. De overlegmomenten brengen organisaties met elkaar in contact, verlagen de drempel tot samenwerking en zorgen er voor dat de actoren in aanraking komen met het sterk gevarieerde welzijnslandschap in elk van de districten.

2. Macht en sleutelwerkorganisaties in de vier netwerken

Verschillende theoretische en empirische studies tonen aan dat de centraliteit van een organisatie in een netwerk, een indicatie is van macht en status. In het kader van de studie naar netwerken tussen hulpverleningsorganisaties kan men stellen dat centrale hulpverleningsorganisaties, bepaalde cruciale hulpbronnen verschaffen, die voor andere netwerk actoren als noodzakelijk worden geacht voor hun doelgroep.

De identificatie van de centrale en de sleutelorganisatie gebeurt respectievelijk op basis van centraliteitsindicatoren en een kern- en periferie analyse. Deze studie stelt vast dat de sociale centra van het OCMW Antwerpen, een zeer centrale positie innemen in de vier onderzochte netwerken. Daarnaast toont de kern- periferie analyse dat een grote variatie aan organisaties zich op interessante sleutelposities in het netwerk bevindt. Er wordt een specialistisch en een generalistisch domein onderscheiden. Na de identificatie en beschrijving van centrale- en sleutelorganisaties, volgt een analyse van de consensus. De resultaten tonen aan dat de consensus die organisaties ervaren met de sociale centra van het OCMW Antwerpen, betrekking heeft op zowel het domein als de ideologie. Enkele organisaties ervaren een volledige consensus. In de meeste interviews met respondenten, verbonden aan een grote variatie aan organisaties, blijkt een partiële consensus. Het domein van het OCMW wordt als zeer relevant ervaren, maar ondervindt men drempels die gerelateerd zijn aan de uitgesproken controlerende werking van deze sociale centra. De interviews tonen een onderscheid aan tussen drempels op organisatieniveau en drempels die te maken hebben met de relatie tussen hulpverlener en cliënt. Zo vindt men dat de organisatie van het OCMW teveel gericht is op de inspanningen die de cliënt op verschillende domeinen moet verwezenlijken om gerechtigd te zijn op leefloon.

Uit de studie blijkt dat organisaties diverse strategieën gebruiken om met deze drempels om te gaan. Generalistische organisaties hanteren een zeer uitgebreid arsenaal, gaande van de contextualisering tot het ondersteunen van de cliënt een zeer intensieve onderhandelingstrategie. De respondenten van de sociale centra benadrukken dat de samenwerking met de generalistische organisaties positief worden ingeschat. De samenwerking met generalistische organisaties wordt ook door specialistische organisaties positief onthaald. Respondenten, verbonden aan specialistische organisaties, tonen aan dat een samenwerking met een generalistische organisatie een belangrijke strategie is, indien men een bepaalde cliënt van een leefloon wil voorzien.

Aan de hand van de ERGM – analyse komt men eveneens tot het besluit dat ook andere organisaties een zekere meerwaarde ondervinden van de samenwerking met generalistische actoren. Uit voorgaande analyses mag blijken dat de consensus met de sociale centra in de vier netwerken op een gelijkaardige manier ervaren wordt. De belangrijkste verklarende factor voor de netwerken, moet gezocht worden bij de generalistische sleutelorganisaties en de strategieën die deze toepassen tegenover de meest centrale en machtige organisatie van het netwerk.

De resultaten uit het onderzoek tonen aan dat de domeinafbakening die organisaties doorvoeren,een belangrijk effect heeft op de integratie van het netwerk. De rol van de ideologie komt duidelijk naar voren binnen de samenwerking met de sociale centra. De ideologie wordt als sterk controlerend beschouwd, waardoor de samenwerking soms wordt bemoeilijkt. De auteur benadrukt in zijn studie, dat hoe meer ondernemend of begeleidend de ideologie van een organisatie is, hoe intensiever de strategie en hoe meer de ondersteuning van de cliënt centraal staat.

——————————————————————-

Meer lezen?

Raeymaeckers, P. Tussen centrum en periferie: een mixed methods onderzoek naar de integratie van netwerken tussen hulpverleningsorganisaties, 2013, Universiteit Antwerpen