Empowerment: definitie en belangrijke deelelementen

Dit artikel onderzoekt de definitie van het begrip empowerment en beschrijft belangrijke deelelementen: veerkracht, zelfcontrole en zelfbeeld. In een aansluitende bijdrage Werken met een empowermentbenadering wordt bekeken hoe men dit concept in de praktijk omzet via actief burgerschap, een ondersteunende rol van zorg- en welzijnswerk, en self-empowerment.

1. Inleiding – wat betekent ‘empowerment’ ?

Empowerment, nogmaals een Engelse term die vandaag in vele publicaties en politieke nota’s omtrent sociale of maatschappelijke hulp- of zorgverlening en patiĂ«ntenrechten opduikt. En toch is de Engelstalige term ‘empowerment’ moeilijk te vertalen naar het Nederlands.

Het werkwoord ‘to empower’ wordt vertaald als ‘in staat stellen’. Maar termen als ‘zelfsturing’, ‘bemachtigen’, ‘eigenmachtig worden’, ‘versterking van de maatschappelijke weerbaarheid’ geven een verwarrend beeld van het concept. In essentie gaat empowerment uit van de eigen kracht van mensen, het legt de nadruk op wat we kunnen, in plaats van niet kunnen. Het gaat om het ervaren van het gevoel van persoonlijke macht en kracht. Empowerment is het vermogen om het heft in eigen handen te nemen en de regie over onszelf te bepalen.

Het is vrij moeilijk empowerment als algemeen begrip te concretiseren omdat het uit meerdere theorieën bestaat. Hoe concreter de doelgroep waar empowerment op wordt toegepast, hoe concreter de term gedefinieerd kan worden. Empowerment is het moment waarop een persoon de kracht in zichzelf vindt om zelf, met hulp van anderen, het leven aan te kunnen. Zelfstandig leven wil hier wel niet zeggen alleen, juist niet.

Hoe empowerment wordt bereikt is afhankelijk van de persoon. Dit kan met een diversiteit aan methodieken en daarvoor moet gekeken worden naar wat deze persoon nodig heeft. Professor Tine van Regenmortel, hoofd van de HIVA onderzoeksgroep armoede, maatschappelijke integratie en migratie, richt haar onderzoek onder andere op empowerment en schreef hier verschillende publicaties over. Volgens haar gaat het bij empowerment over ‘inter-afhankelijkheid’ en ‘samenredzaamheid’, niet over maximale onafhankelijkheid. Tine van Regenmortel omschrijft ‘empowerment’ als: “een proces van versterking waarbij individuen, organisaties en gemeenschappen greep krijgen op de eigen situatie en hun omgeving en dit via het verwerven van controle, het aanscherpen van kritisch bewustzijn en het stimuleren van participatie.” (Van Regenmortel, 2002, p. 76).

Empowerment kan helpen om op zoek te gaan naar de krachten en competenties in de diverse aspecten van het leven. Daarmee spreek je de kracht van de cliënt aan en kijk je naar de mogelijkheden van de cliënt, zonder de valkuilen te negeren. Terugkijkend naar de oorsprong van het begrip empowerment kunnen we vaststellen dat het verbonden is met het streven naar emancipatie van sociaal achtergestelde individuen en groepen. Het geeft uitdrukking aan de kracht van mensen om zelf daadwerkelijk invloed uit te kunnen oefenen op beperkende levensomstandighe­den. Empowerment is dus een kritisch begrip waarin de relatie tussen individu en maatschappij, een machtsvraagstuk, centraal staat.

De zorg- en welzijnssector werkt in het spanningsveld van de verschillende manieren waarop empowerment kan worden ingevuld en heeft de complexe taak daarin een weg te vinden. Sociale interventies kunnen worden ingezet om het proces van empowerment te stimuleren. Maar welke interventies daadwerkelijk empowerend werken, hangt volledig af van het individu, zijn/haar doelen, mogelijkheden en beperkingen en van de omstandigheden. Interventies dienen aan te sluiten bij de betreffende personen en situatie. Wat voor de Ă©Ă©n empowerend werkt, kan voor de ander juist contra-productief werken; wat in de ene context tot succes leidt, kan in de andere context geen of een negatief effect hebben. Empowerment kan dus niet worden ‘afgedwongen’ met vooraf bepaalde interventies, maar interventies kunnen wel bijdragen aan processen van empowerment.

Het empowermentparadigma is een denk- en handelingskader met een eigen kijk op de aanpak van sociale problemen. Dit heeft belangrijke gevolgen voor het beleid en de interventies in hulp- en dienstverlening. Armoede wordt in de empowerment benadering beschouwd als een verbintenisproblematiek. Het gaat meer bepaald om een tekort aan positieve binding met zichzelf, de omgeving, de maatschappij en de toekomst (Driessens & Van Regenmortel, 2006). De vraag die zich dan stelt, is hoe deze verbindingen kunnen worden hersteld en, meer specifiek, welke kansen het activeringsdiscours hierin heeft.

Empowerment gaat in wezen om een versterkingsproces, een meer greep krijgen op het leven (Rappaport, 1984). Het krachtenperspectief is het fundament van het empowermentparadigma. Het zet aan tot denken en handelen met een dubbele focus. Eerder dan een eenzijdige focus op het negatieve (de aanwezige problemen en risico’s) wordt ook aangestuurd op aandacht voor het positieve, de aanwezige mogelijkheden, capaciteiten en (psychische) krachtbronnen. Hierbij wordt uitgegaan van de aanwezigheid van deze krachtbronnen, zowel bij het individu als in zijn omgeving (o.a. familie, buurt, gemeenschap), en van de inherente capaciteit tot leren, groeien en veranderen van mensen en omgevingen.

2. Belangrijke elementen bij empowerment
2.1. Veerkracht of resilience

Veerkracht (‘resilience‘) is een belangrijke voorwaarde voor empowerment. Veerkracht verwijst naar het vermogen van een mens om een goed bestaan te leiden en zich ondanks moeilijke levensomstandigheden positief te ontwikkelen. Iemand met voldoende veerkracht is in staat om tijdens een stressvolle of dreigende gebeurtenis een stabiele en gezonde manier van psychologisch en fysiek functioneren te behouden.

Veerkracht laat mensen toe te kunnen leren om voordeel te halen uit tegenslagen, en dat tegenspoed iemand net kan sterken. De populaire stelling ‘what does not kill you, makes you stronger’ heeft dus zeker een kern van waarheid en kadert in een algemene tendens in de psychologie: de positieve psychologie, waarvan Martin Seligman als boegbeeld wordt gezien.

Positieve psychologie sluit goed aan bij empowerment en levert ons belangrijke inzichten rond hulpverlening en verbetering van de maatschappij. Zo tonen vooraanstaande onderzoeken aan dat veerkracht en dus ook empowerment kan worden gestimuleerd door een aantal factoren: 1) geen slachtofferrol opnemen, 2) een positieve identiteit opbouwen, 3) openstaan voor en aanvaarden van hulp en 4) zelf de kracht tonen om te geven. Iemands ‘stamina’, iemands stelligheid om met tegenslagen om te gaan en iemands vermogen om op te staan na het vallen, is een zeer belangrijke factor. Onderzoek toont aan dat veerkracht een essentiĂ«le en gemeenschappelijke factor is onder succesvolle mensen.

Het concept veerkracht beschrijft algemeen hoe een systeem kan omgaan met schokken en wordt zo ook toegepast in vele andere domeinen. Binnen natuurwetenschappen en technologie, nemen we als voorbeeld de stabiliteit van ecosystemen. Gedurende decennia sprak men over duurzaamheid, over het herstellen van het evenwicht, over het behoud van de soorten. Maar steeds meer wordt men er zich van bewust dat ecosystemen zelden in evenwicht zijn en dat ze van het ene extreem naar het andere extreem worden geleid, doorheen steeds veranderende omstandigheden. Een hele nieuwe tak in de wiskunde berekent hoe voedselketens schokken overleven. Het toont welke soorten van belang zijn voor de veerkracht van een ecosysteem. Het Stockholm Resilience Institute voert bijvoorbeeld dit soort onderzoeken uit. Met behulp van ingewikkelde wiskundige en complexe computermodellen tonen ze welke aspecten van een ecosysteem cruciaal zijn voor de overleving ervan.

Een tweede domein is ons financieel systeem. Het is veelzeggend dat een directeur van de Britse centrale bank een artikel publiceerde in het magazine Nature, samen met een ecoloog van Oxford, over de veerkracht van het financiĂ«le systeem. Hierin laten ze klassieke noties van Adam Smith, over evenwicht in markten, achter zich. Ze maken duidelijk dat markten door elkaar worden geschud door ‘crashes’ en ‘bubbles’. En de essentie van veerkracht ligt in de connectie van banken. Lehman Brothers was geen grote bank. Het was niet te groot om te falen. Het was wel te verbonden om te falen.

Ten slotte kijken psychologen ook naar de essentie van veerkracht in ons brein, hetgeen met een netwerk van een triljoen neuronen nog veel ingewikkelder in elkaar steekt dan een ecosysteem of een financiële markt.

2.2. Zelfcontrole

Gerelateerd aan veerkracht is zelfcontrole, maar wat betekent dit? Iedereen heeft het al eens meegemaakt dat hij of zij een taak moest afwerken, maar iets nutteloos begint te doen in de plaats. Achteraf voelen we ons dan schuldig omdat we zoveel tijd verspild hebben en wensen we dat we konden weerstaan aan de verleidingen. Hoe komt het toch dat we soms niet doen wat we moeten doen ook al weten we wat het beste is voor ons? Is het zo dat zelfcontrole iets is wat we kunnen trainen, waarin we beter kunnen worden naarmate we het meer doen? De wetenschap geeft aan van niet. Meer nog, hoe meer we onze zelfcontrole zouden oefenen, hoe minder we er in staat toe zouden zijn.

De reden dat we vaak de “verkeerde” keuze maken of iets uitstellen, heeft te maken met het feit dat we vaak kiezen voor het voordeel op korte termijn. Nu niks doen is natuurlijk veel aantrekkelijker dan nu aan de slag gaan. Zelfs als dit betekent dat het negatieve consequenties op langer termijn met zich mee brengt. Dit heeft alles te maken met de hoeveelheid zelfcontrole die je hebt. Zelfcontrole is een essentieel onderdeel van je persoonlijkheid. Studies tonen aan dat mensen met zelfcontrole gelukkiger zijn en meer succes behalen binnen alle domeinen van het leven (relatie, werk, geld). De Marshmallow studie (Stanford, 1972 – Prof. Walter Mischel) is hierbij een alom bekend voorbeeld. Binnen relaties zorgt zelfcontrole er voor dat je gelukkiger bent omdat je je minder zorgen maakt, minder kwaad wordt, minder jaloers bent enz


Zelfcontrole is de capaciteit om eigen reacties aan te passen naar een standaard, zoals idealen, waarden, moraal en sociale verwachtingen van de maatschappij. Zonder zelfcontrole kan men geen lange termijndoelen realiseren. Zonder zelfcontrole ontstaan sociale en gedragsproblemen. Ook lijkt een lage mate van zelfcontrole verbonden te zijn aan emotionele problemen, slechte prestaties op school en gebrek aan doorzettingsvermogen. Mensen met een hoge mate van zelfcontrole laten dan weer betere inter-persoonlijke vaardigheden, betere relaties, een veiligere hechting en meer optimale emotionele reacties zien. Zelfcontrole blijkt dus voorspellend te zijn voor succes.

2.3. Zelfbeeld en zelfbeeldvorming

In tal van de publicaties omtrent ‘empowerment’, wordt gesproken over veerkracht, zelfcontrole en zelfkennis, maar weinig teksten nemen ook het zelfbeeld van de hulpvrager in hun publicaties of studies op. Nochtans lijkt het mij belangrijk dat het zelfbeeld dat de hulpvrager van zichzelf heeft, even belangrijk is in het zoeken en aanvaarden van enige hulp. Om die reden tracht ik hier wat meer informatie te geven omtrent het zelfbeeld en de zelfbeeldvorming.

Onder zelfbeeld wordt de ‘cognitieve representatie van het zelf’ verstaan, het beeld dat men heeft gevormd over zichzelf. Dit beeld kan positief zijn, negatief of iets daartussen (Neef, 2010). Het zelfbeeld wordt steeds vaker beschreven in termen van gezond en kwetsbaar. Een gezond zelfbeeld maakt, dat men reageert vanuit de realiteit zoals die zich voordoet, wat maakt dat men een gevoel van welbevinden of welzijn ervaart. Een kwetsbaar zelfbeeld mist deze basis van welbevinden, wat psychologische problemen in de hand kan werken (Kernis & Goldman, 2003).

Biopsychosociale (biologische, psychologische en sociale) factoren kunnen een realistisch zelfbeeld teniet doen. Mensen zijn zich niet voortdurend bewust van hun zelfbeeld, het heeft een automatisch karakter en het is een overtuiging, die niet gemakkelijk te veranderen is. In de cognitieve gedragstherapie spreekt men van een ‘schema’ (Young, 1990), wat verwijst naar een bepaalde ordening in het geheugen waarin ervaringen uit het verleden worden opgeslagen. Met deze ‘gegevens’ wordt de wereld in het vervolg geïnterpreteerd en wordt er vanuit deze interpretaties op een bepaalde manier gehandeld. Een schema is dus vaak al vroeg in het leven gevormd en is als het ware een bril waarmee mensen naar zichzelf en de wereld om zich heen kijken. Door negatieve ervaringen kan een gekleurd beeld ontstaan, wat het denken, gevoel en gedrag kan beïnvloeden. Neef (2010) beschrijft dat met de vorming van een schema van alles mis kan gaan, waardoor het schema niet goed klopt met de werkelijkheid. Zo kunnen mensen zich incapabel, niet de moeite waard, de mindere of een mislukkeling vinden. Een gebeurtenis wordt ‘gekleurd’ onder invloed van het schema dat iemand heeft opgebouwd, waardoor men de situatie met een bepaald gevoel en gedrag tegemoet treedt.

Het zelfbeeld is volgens Cuyvers (2008) één van de meest fascinerende dimensies van de menselijke persoon, dat bovendien bepalend is voor ons denken, voelen en handelen. Cuyvers ziet het zelfbeeld zelfs als hoeksteen van elk gedrag, gezond of gestoord. Mensen die positief over zichzelf denken gedragen zich gezonder en productiever en zijn ook gelukkiger dan mensen die negatief over zichzelf denken, zo stelt Cuyvers. Volgens Marsch, Graven & McInerney (2003) is het zelfbeeld zelfs fundamenteel voor de versterking van de interne capaciteiten. Mensen die negatief over zichzelf denken negeren of vervormen signalen die in strijd zijn met de voorstelling die men over zichzelf heeft. Het is zelfs zo dat zij situaties opzoeken of creëren die passen bij het beeld dat men over zichzelf heeft (Greenwald 1980). Het zelfbeeld is niet iets wat zomaar gezocht en gevonden kan worden. Het is onderhevig aan veranderingen. Wanneer men een nieuw inzicht over zichzelf krijgt, gaat men zich op een andere manier gedragen en reageert de omgeving daardoor ook anders op de persoon (Luken, 2006).

Abraham Tesser (1988), is de ontwerper van het ‘Self-Evaluation Maintainance Model’, een model over zelfevaluatie handhaving. Het model veronderstelt dat iemand probeert zijn zelfbeeld te behouden of positief bij te stellen en dat het zelfbeeld beïnvloed wordt door de (directe) omgeving. Hij gaat ervan uit dat acties die erop gericht zijn om vooruit te komen in het leven, voortkomen uit een positief zelfbeeld. Het begrip self-efficacy, het geloof in eigen kunnen, is een belangrijke bepalende factor voor elke vorm van gedragsverandering (Bandura,1993). Zijn definitie voor self-efficacy is: ‘het vertrouwen of geloof dat mensen hebben in hun eigen capaciteiten of competenties’. Het geloof in eigen kunnen kan van invloed zijn op het gedrag en de motivatie. Hoe hoger het gevoel van self-efficacy, hoe groter de motivatie tot handelen. Milders (2009) benoemt de schadelijke gevolgen die mensen ondervinden van stigmatisering, waarbij het verlies aan self-efficacy benadrukt wordt. Onder andere Link (1987) benoemt self-efficacy als de sleutel tot succes of mislukken als het gaat om het behalen of behouden van een sociaal netwerk en het verkrijgen en behouden van betaald werk.

——————————————————————————–

Meer weten?
  • Bandura, A. (1992), Social cognitive theory and social referencing. In S. Feinman (Ed.), Social referencing and the social construction of reality in infancy (pp. 175-208). New York: Plenum Press.
  • Bandura, A. (1992), Social cognitive theory. In R. Vasta (Ed.), Six theories of child development: Revised formulations and current issues (pp. 1-60). London: Jessica Kingsley Publishers.
  • Bandura, A. (1993), Perceived self-efficacy in cognitive development and functioning. Educational Psychologist, 28, 117-148.
  • Bandura, A. (1994), Regulative function of perceived self-efficacy. In M. G. Rumsey, C. B. Walker, & J. H. Harris (Eds.), Personal selection and classification (pp. 261-271). Hillsdale, NJ: Erlbaum.
  • Bandura, A. (1994), Self-efficacy. In R. J. Corsini (Ed.), Encyclopedia of psychology (2nd ed., Vol. 3, pp. 368-369). New York: Wiley.
  • Cuyvers, G. (2006), Zorgen voor kwaliteit. Handboek kwaliteitsontwikkeling voor non-profit organisaties. Leuven: Lannoo Campus.
  • Driessens, K., & Regenmortel, T. van (2006), Bind-Kracht in armoede. Leefwereld en hulpverlening, Boek 1 [The Strength of Ties in Poverty. Lifeworld and social care] Leuven: LannooCampus
  • Greenwald (1980), The Totalitarian Ego – Fabrication and Revision of Personal History
  • Kernis & Goldman (2003), A multicomponent concerptualization of authencity : Theory and research. 2003
  • Link B. G. and Phelan J.C. (1987), Labeling and Stigma – Departments of Epidemiology and Sociomedical Sciences, Mailman School of Public Health , Columbia University , 722 West 168th Street, Room 1609 , New York , NY 10032 , USA
  • Link, B.G., Mirotznik,J., Cullen, F.T. (1991), The Effectiveness of Stigma Coping Orientations – Can Negative Concequences Of Mentall- Illness Labeling be Avoided. Journal of Health and Social Behavior, 32, 302-320.
  • Link, B.G., Phelan. (2006), Stigma and its public health implications. The Lancet,367, 528-29.
  • Luken (2006), Zelfkennis als fundament voor loopbaanontwikkeling? Bouwen op een onbetrouwbare ondergrond
  • Luken, T. (1997), Testgebruik in de loopbaanadvisering: Is meten weten? In: Spijkerman, R.M.H., Vincken, A.J.R. & Weekenborg, M.J.M. (red.): Handboek Studie- en beroepskeuzebegeleiding, 8960, 1-29. Alphen a/d Rijn: Samsom H.D. Tjeenk Willink.
  • Luken, T. (1999), Gaat leren leren de leerling boven de pet? Over de (on)mogelijkheid van creatief-sociaal leren in het onderwijs. Comenius, 19, 4, 342-361..
  • Marsch,H.W., CravenR. G. & McInerney D. (2003), Self-Processes, Learning, and Enabling Human Potential: Dynamic New Approaches. International Advances in Self Research. Volume 3. Information Age Press: Greenwich, CT
  • De Marshmallow studie (Stanford, 1972 – Prof. Walter Mischel)
  • Neef, N. (2010), Cognitief gedragstherapeutische behandeling van een negatief zelfbeeld. 2, 4, p. 28-31.
  • Rappaport J. (1984), Studies in empowerment: Introduction to the issue. Prevention in Human Services, 3, 1–7
  • Rappaport J. & E. Seidman (Eds.), Handbook of Community Psychology. NY, NY: Kluwer Academic Press
  • Rappaport J., C. Swift and R. Hess. Studies in empowerment: Steps toward understanding and action. Binghamton: The Haworth Press.
  • Stockholm Resilience Centre
  • Tesser, A., & Schwarz, N. (Eds.). (2001), Blackwell handbook of social psychology: Intra-individual Processes. London: Blackwell Publishers.
  • Tesser, A., Stapel, D.A., & Wood J.W. (Eds) (2002), Self and motivation: Emerging psychological perspectives. Washington, D.C. : American Psychological Association.
  • Tesser, A., Wood, J., & Stapel, D., (2005), On building, defending and regulation the self: A psychological perspective. New York: Psychology Press.
  • Van Audenhove C., E. De Maerschalk, K. Hermans, G. Cuyvers (2008), Indicatoren als basis voor zelfevalutie – en auditinstrument van CGG – KU Leuven
  • Van Regenmortel T. (2002), Empowerment en Maatzorg. Een krachtgerichte psychologische kijk op armoede. Acco, Leuven/Leusden
  • Young, J.E., Pijnakker H. (1999), Cognitieve therapie voor persoonlijkheidsstoornissen. Bohn Stafleu van Loghum
  • Young, J.E., Klasko , J. (2000), Leven in je leven – Leer de valkuilen in je leven herkennen. Bohn Stafleu ven Loghum