Armoede en depressie: een (niet) evident verband? (Katia Levecque, 2008)

Inleiding

Het boek ‘Armoede en depressie: een (niet) evident verband?’ van Katia Levecque handelt over de verschillende relaties tussen armoede en depressie in een Belgische context en poogt op wetenschappelijke wijze deze verbanden te achterhalen. Het boek leest als een lang uitgerokken wetenschappelijk artikel en is zeer logisch opgebouwd.

Het boek start met een inleidend gedeelte over de toestand binnen de sociologie wat de relatie tussen armoede en depressie betreft. Met deze achtergrond in gedachten maakt het tweede gedeelte van het boek duidelijk wat in het onderzoek onder depressie begrepen wordt, hoe het gemeten wordt en hoe de (sociale) verdeling van depressie in België is. Het derde deel start wederom met een conceptualisatie, ditmaal van armoede, en hoe deze armoede in het onderzoek gemeten wordt om dan te komen tot de hoofdbrok van het boek, de resultaten van het onderzoek: de verbanden tussen depressie en armoede bekeken vanuit cross-sectioneel en longitudinaal perspectief. Het derde gedeelte eindigt met een samenvatting van het gehele boek, enkele beleidsreflecties, de sterke en zwakke punten van het onderzoek en een afronding van het gehele werk.

Achtergrond

Het boek vertrekt vanuit de vaststelling dat in de sociologie de relatie tussen armoede en depressie slecht begrepen is. De auteur schuift hiervoor drie redenen naar voren:

  1. Armoede wordt zelden expliciet opgenomen in gezondheidsstudies;
  2. Op theoretisch vlak wordt armoede gehanteerd als een passe-partout concept: nu eens wordt het begrip gebruikt als voorstelling van een objectieve realiteit, een andere keer als  omschrijving van een subjectieve beleving;
  3. Er wordt zelden rekening gehouden met de heterogeniteit van armoede, zelfs in één en hetzelfde verklaringsmodel.

Levecque wil hieraan tegemoetkomen. Dit wil ze doen op drie manieren:

  1. Ze wil armoede expliciet opnemen in haar studie;
  2. Ze wil de vaagheid van het begrip wegwerken door het in haar studie duidelijk te conceptualiseren;
  3. Ze wil armoede benaderen als een heterogeen begrip met een breedtedimensie (armoede telt verschillende aspecten) en een tijdsdimensie (armoede kent een begin, een bepaalde duur en mogelijks een einde).
Conceptualisatie

Zoals ik elk goed wetenschappelijk onderzoek, is het belangrijk de begrippen die van belang zijn voor het onderzoek duidelijk af te bakenen. Voor deze studie gaat het om de begrippen depressie en armoede. Levecque definieert deze als volgt:

  • Depressie: de auteur beschouwt depressie als een hele reeks van symptomen (i.e. een syndroom) die een verschillend karakter kunnen hebben (bv. emotioneel, cognitief,…). Deze symptomen worden tevens door de sociale en culturele context beïnvloed. Depressie wordt in de studie dan ook niet geconceptualiseerd zoals psychiaters dat zouden doen: als een pathologische stoornis, een syndroom duidelijk afgelijnd van het normale adhv de aard, duur en frequentie van de symptomen. Alle psychiatrische depressies vallen dus onder de definitie van Levecque, maar niet alle depressies die onder haar definitie vallen, zijn psychiatrische depressies.
  • Armoede: armoede betekent in de studie het niet kunnen realiseren van een minimale levensstandaard door beperkte monetaire middelen. Ook dit concept is sociaal en cultureel bepaald. Armoede is dus geen subjectief gevoel van zich achtergesteld te voelen ten opzichte van een bepaalde groep waaraan men zich spiegelt. Dit wordt in de studie gedefinieerd als relatieve deprivatie. Beide begrippen staan conceptueel los van elkaar: iemand die zich gedepriveerd voelt, hoeft niet persee arm te zijn. Iemand die arm is, hoeft zich niet per definitie gedepriveerd te voelen. Natuurlijk zijn beide begrippen in de realiteit met elkaar verbonden.
Operationalisering

Vervolgens gaat Levecque over tot het operationaliseren van de genoemde begrippen (inclusief relatieve deprivatie) in haar studie. Depressie wordt bevraagd aan de hand van drie indicatoren:

  1. een zelfgerapporteerd depressief gevoel;
  2. de Health and Daily Form (HDLF) depressieschaal;
  3. de Symptom Check List (SCL) depressie subschaal.

In beide schalen is er sprake van een ernstig depressief syndroom wanneer de score van een proefpersoon op de schaal gelijk of hoger is dan het negentigste percentiel. De bevraagde items in de HDLF en SCL zijn:

[one_half]HDLF

Zich depressief voelen
Zich schuldig voelen, zichzelf onderschatten
Pessimistisch zijn
Sombere gedachten hebben
Zich niet goed in zijn vel voelen
Geen eetlust hebben, vermageren
Slaapproblemen hebben
Niet uitgerust, vermoeid zijn
Niet stil kunnen zitten
Concentratieproblemen hebben
Gauw wenen
Prikkelbaar zijn, lichtgeraakt
Nood hebben aan bevestiging

[/one_half][one_half_last]SCL

In de put zitten
Zich wanhopig over de toekomst voelen
Teveel over de dingen piekeren
Verstrikt zijn of gevangen voelen
Zich eenzaam voelen
Het gevoel hebben dat alles moeite kost
Zichzelf van allerlei dingen de schuld geven
Het gevoel hebben dat men niets waard is
Nergens meer belangstelling voor hebben
Weinig puf/energie hebben
Gauw huilen
Denken om er een einde aan te maken
Geen seksuele interesse of plezier hebben
[/one_half_last]

Armoede wordt gemeten aan de hand van de volgende zes indicatoren:

  1. Inkomensarmoede: iemand wordt als arm bestempeld wanneer het gezamenlijk inkomen van het huishouden waartoe hij/zij behoort, minder is dan 60% van het mediaan inkomen in de bevolking;
  2. Het niet bezitten van een woning;
  3. Niet kunnen sparen;
  4. Het hebben van schulden;
  5. Betalingsmoeilijkheden ervaren;
  6. Leven in een gedepriveerde woning.

De volgende indicatoren geven relatieve deprivatie weer:

  1. Moeilijk rondkomen met het beschikbare inkomen;
  2. De eigen levensomstandigheden in vergelijking met die van kennissen.
Resultaten

Zoals reeds vermeld in de inleiding van deze tekst wordt het verband tussen depressie en armoede benaderd vanuit cross-sectioneel en longitudinaal perspectief. Het cross-sectioneel perspectief biedt een antwoord op het verband tussen de indicatoren van depressie en die van armoede/relatieve deprivatie. Dit leverde volgende resultaten op:

  • Inkomensarmoede gaat duidelijk samen met een verhoogde kans op het ervaren van een depressief gevoel, maar het verband tussen inkomensarmoede en een ernstig depressief syndroom is onduidelijk. Mogelijke verklaringen voor dit laatste zijn dat inkomensarmoede niet noodzakelijk gepaard gaat met armoede-ervaringen of dat inkomensarmoede slechts indirect een invloed heeft op het ervaren van een ernstig depressief syndroom, via de overige armoede-indicatoren.
  • Het niet bezitten van een eigen woning toont geen verband met depressie.
  • Er is een positief statistisch verband tussen het niet kunnen sparen en de prevalentie van depressie, die versterkt wordt wanneer het gezin van de proefpersoon ook betalingsmoeilijkheden heeft.
  • Er is een positieve associatie tussen het hebben van schulden en het hebben van een depressie, als die betrekking hebben op bv. basisvoorzieningen en dus problematisch zijn. Dit verband wordt groter wanneer er niet gespaard kan worden.
  • Er is een vanzelfsprekend verband tussen het ervaren van betalingsmoeilijkheden en het ervaren van depressie.
  • Het leven in een gedepriveerde woning leidt tot een hogere kans op het hebben van een depressie. Hier wordt vooral gedacht aan een rechtstreeks ziekmakend of gezondheidsbevorderend effect van de woning op het individu.
  • Wanneer alle armoede-indicatoren samengenomen worden in de analyse, is het duidelijk dat er een sterk en positief verband is tussen deze indicatoren en het hebben van een depressief gevoel/een ernstig depressief syndroom. Daarenboven is het zo dat hoe meer armoede-indicatoren van toepassing zijn op een persoon , hoe groter de kans is op het hebben van een depressie.
  • Er is een positief verband tussen de indicatoren van relatieve deprivatie en het ervaren van een depressief gevoel/een ernstig depressief syndroom.

De auteur schuift in dit perspectief een verklarend model naar voren van de relatie tussen armoede en depressie. Armoede heeft in dit model een directe invloed op depressie en een indirecte invloed via psychologische kwetsbaarheid en relatieve deprivatie. Deze twee hebben tevens een directe invloed op depressie. Depressie heeft dan weer een invloed op armoede en op psychologische kwetsbaarheid/relatieve deprivatie. Een arm en depressief persoon zit dus met andere woorden in een cirkel waarbij zijn armoede zijn depressie versterkt en zijn depressie zijn armoede.

Vanuit longitudinaal perspectief zijn er ook enkele interessante bevindingen te melden. Deze zijn:

  • Wanneer het gezinshoofd een depressie ontwikkelt, neemt de kans op een confrontatie met armoede toe. Wanneer iemand anders uit het gezin depressief wordt, dan neemt de kans toe op het niet bezitten van een eigen woning, het niet kunnen sparen, het hebben van schulden en betalingsmoeilijkheden en het leven in een gedepriveerde woning. Er ontstaat echter geen situatie van inkomensarmoede.
  • Hoe langer de depressie aanhoudt, hoe groter de kans op een confrontatie met armoede wordt.
  • Een van de mediërende factoren tussen depressie en het ontstaan van armoede is het ervaren van een relatiebreuk of het verlies van een job.
  • Wanneer de depressie het gezinshoofd treft, neemt de kans om uit de armoede te geraken significant af.
  • Hoe langer de depressieve klachten aanhouden, hoe moeilijker het wordt om uit de armoede te geraken.
  • Wanneer de armoede-ervaring acuut is (i.e. als er sprake is van armoede in het heden, maar er geen confrontatie is geweest met armoede in het verleden), dan stijgt de kans op het ontwikkelen van een depressie. Dit is tevens het geval als de armoede-ervaring chronisch is (i.e. zowel in het verleden als ik het heden aanwezig).
  • Zelfs indien de armoede-ervaring reeds in het verleden ligt, is er een grotere kans op het ervaren van een depressief gevoel.

———————————————————————————————————

Meer lezen
  • Levecque, K. (2008). Armoede en depressie: een (niet) evident verband?. Leuven: Acco.