Ongelijk maar fair

In Europa maken kinderen met laagopgeleide ouders gemiddeld tien keer meer kans om zelf laagopgeleid te eindigen dan kinderen met hoogopgeleide ouders. Ondanks de sterke democratisering van het onderwijs blijft intergenerationele economische ongelijkheid hardnekkig stabiel. Voor jongeren die in kansarmoede opgroeien is het heel moeilijk om die negatieve spiraal te doorbreken. Marc De Vos zet in zijn boek ‘Ongelijk maar fair’ uiteen hoe sociaaleconomische ongelijkheid tussen gezinnen de neiging heeft zich in onderwijsongelijkheid tussen kinderen voort te planten. Dit verklaart waarom de klim uit armoede naar middenklasse zo moeilijk is.

Onze eerste levensjaren zijn sterk bepalend voor onze verstandelijke en karakteriële ontwikkeling. De Amerikaanse Nobelprijswinnaar Heckman argumenteert dat menselijke talentverschillen en gedragsverschillen al grotendeels verworven zijn op de leeftijd van vijf jaar (Heckman 2008), nog vooraleer de formele schooltijd echt op gang komt. Verschillende studies hebben aangetoond dat de sociaaleconomische achtergrond van de ouders de opvoedingsstijl bepaalt. Hoogopgeleide, voltijds werkende ouders besteden meer aandacht aan de opvoeding van hun kinderen. Lager opgeleide ouders besteden in verhouding minder tijd aan hun kinderen terwijl ze het professioneel vaak minder druk hebben.

Tussen hun eerste en tweede levensjaar horen de kinderen van ouders met een goede baan gemiddeld elf miljoen woorden, die van ouders met een gewone baan gemiddeld zes miljoen en die van ouders zonder baan gemiddeld drie miljoen (Hart en Risley 1998). Op de leeftijd van twaalf jaar hebben kinderen die opgroeien in gezinnen uit de middenklasse 6000 uren meer leertijd en leerkansen gehad dan kinderen die opgroeien in arme gezinnen (TASC – The 6,000 Hour Learning Gap 2014). Het blijkt dat dochters waarvan de moeder buitenshuis gaat werken meer kans maken op een superviserende job en tot 23% meer verdienen. Zonen van moeders die gaan werken spenderen meer tijd aan hun huiswerk wat de kans op succes in het latere leven vergroot. Daarnaast hebben ouders met meer cultureel kapitaal ook meer sociaal kapitaal en die twee versterken elkaar. Ze hebben vaak een hoogopgeleide en uitgebreidere vriendengroep die ook positief afstraalt op de ontwikkeling van hun kinderen.

Dat zorgt ervoor dat bij de start van het officiële onderwijs er al grote verschillen bestaan tussen kinderen. Die verschillen weerspiegelen vooral familiale ongelijkheid. In de Verenigde Staten is minder dan de helft van de kinderen uit armere gezinnen schoolrijp, tegenover acht op tien van de kinderen met rijkere ouders (Sawhill, Winship en Grannis 2012). Deze verschillen gaan zich op latere leeftijd verder uitvergroten. In rijke landen hebben leerlingen uit welstellende gezinnen op de leeftijd van vijftien jaar gemiddeld een jaar leervoorsprong op leerlingen uit modale gezinnen. De mate waarin studenten participeren in hoger onderwijs is sterk afhankelijk van het onderwijsniveau van de ouders. In Vlaanderen heeft 2/3 van alle studenten in de leeftijdsgroep van 20 tot 34 jaar minstens één ouder die ook hogere studies heeft afgerond. Voor studenten wiens ouders geen hoger onderwijs hebben aangevat schrijven minder dan 10 procent zich in voor hoger onderwijs (Education at a Glance: OECD Indicators: Country Note: Belgium 2014).

De andere opvoeding en leefomstandigheden in de eerste levensjaren zullen deze kinderen een levenslange voorsprong opleveren die later nog heel moeilijk weggewerkt kan worden. Daarbovenop toont onderzoek aan dat de kenniskloof tussen kinderen uit armere en rijke gezinnen in de VS vandaag veertig procent groter is dan in 1980 en in sterke mate familiale ongelijkheid reflecteert (Carneiro en Heckman 2003). Daarmee is de klim uit armoede naar de middenklasse veel steiler geworden.

Meer lezen?

tasc_6000-hours-infographic