Inequality: What Can Be Done? (Anthony B. Atkinson, 2015)

Voor deze review is de Nederlandstalige versie van het boek gebruikt, nl. ‘Ongelijkheid: Wat Kunnen We Eraan Doen?’ (ISBN: 978-94-6310-039-7).

Inleiding

‘Inequality: What Can Be Done?’ is het laatste boek van de hand van Sir Anthony B. Atkinson, die recentelijk op 1 januari 2017 overleed aan de gevolgen van kanker. Atkinson staat bekend om, tegen de heersende stroom van de economische wetenschap in, zijn onderzoek naar ongelijkheid. Met ‘Inequality’ doet hij enkele concrete voorstellen (vijftien om precies te zijn) om de ongelijkheid terug te dringen. Deze zijn geschreven met het Verenigd Koninkrijk in gedachten, maar kunnen tevens voor andere landen dienen, mits enkele wijzigingen aan de specifieke context van deze landen. Het einddoel van deze voorstellen is niet het bereiken van een utopische toestand, maar het verbeteren en dus verminderen van de concrete huidige situatie van ongelijkheid.

Het boek is ingedeeld in drie delen. Het eerste deel omvat een algemene diagnose van de ongelijkheid, haar geschiedenis van de voorbije eeuw en een algemene schets van de werking van de economie volgens de auteur. Deel twee werkt de voorstellen tot het terugdringen van de ongelijkheid uit. Het derde deel ten slotte gaat in op enkele kritieken die de voorstellen te verduren (kunnen) krijgen. Maar laten we eerst beginnen met te begrijpen wat we verstaan onder ongelijkheid.

Definitie

Wat is ongelijkheid? Er bestaan twee vormen van ongelijkheid: ongelijkheid van kansen en ongelijkheid van uitkomsten. Ongelijkheid van kansen houdt in dat maatschappelijk niet iedereen vanuit dezelfde startpositie vertrekt om zijn potentieel optimaal waar te maken. Ongelijkheid van uitkomsten slaat dan weer op het feit dat niet iedereen zijn potentieel optimaal waar heeft gemaakt. Vergelijk het een beetje met een sprint op de piste. Ongelijkheid van kansen zorgt ervoor dat de ene op vijftig meter van de finish vertrekt, een andere op honderd meter en een andere op tweehonderd meter. Sommigen zullen dan stranden op vijftig meter van de finish, andere op tien meter en nog anderen zullen de finish bereiken.

Zowat iedereen is van mening dat iedereen gelijke kansen verdient, maar moet de maatschappij zich bezig houden met ongelijke uitkomsten? Moet ze zich bezig houden met het feit dat niet iedereen zijn potentieel optimaal waarmaakt? Atkinson vindt van wel, omwille van intrinsieke redenen (empathie, rechtvaardigheid) en utilitaristische redenen (ongelijkheid van uitkomsten leidt tot ongelijkheid van kansen voor de volgende generatie).

De auteur onderschrijft dus beide vormen van gelijkheid en richt zich als econoom verder in het boek op de economische (on)gelijkheid van uitkomsten, nl. inkomensongelijkheid.

Het verleden

Atkinson vraagt zich vervolgens af of er in de geschiedenis episodes zijn geweest waarin er minder economische ongelijkheid is geweest. Zijn antwoord is resoluut ‘ja’. Na de Tweede Wereldoorlog zorgde de verzorgingsstaat ervoor dat de ongelijkheid daalde. Vanaf de jaren ’80 steeg deze echter opnieuw, wat Atkinson de ‘Inequality Turn’ noemt.

Waarom daalde de ongelijkheid na WO II? Meer mensen kwamen in aanmerking voor herverdelende uitkeringen en inkomenssubsidies, die beide ook qua omvang groter waren. Het aandeel van het arbeidsloon in het totale nationale inkomen steeg, wat erop wees dat meer en meer mensen door hun arbeid een inkomen hadden, waardoor de inkomensongelijkheid daalde. Ook daalde de concentratie van het persoonlijke vermogen bij de topvermogenden en steeg het bezit van vermogen bij diegenen die niet of amper over een vermogen beschikten. Tot slot daalde de spreiding van de looninkomens door overheidsinterventies (bv. invoering van het minimumloon) en cao-onderhandelingen (onderhandelingen die leiden tot collectieve arbeidsovereenkomsten – dit zijn overeenkomsten die gesloten worden tussen werknemers- en werkgeversorganisaties aangaande de arbeidsvoorwaarden in bepaalde arbeidssector).

Vanaf de jaren ’80 kwam echter de ‘Inequality Turn’: een term die je letterlijk mag nemen. De hierboven geschetste bewegingen maakten ofwel een bocht van honderdtachtig graden (minder en lagere uitkeringen/subsidies, een lager aandeel van de arbeidslonen in het nationale inkomen en een grotere spreiding van de looninkomens), ofwel kwamen ze compleet ten einde (een stopzetting van de daling van de concentratie van het persoonlijke vermogen bij de topvermogenden). Deze veranderingen kwamen tot stand door een wisselwerking tussen genomen overheidsmaatregelen en de werking van de markt.

De geschiedenis leert ons dus duidelijk dat ongelijkheid kan verminderd worden en hoe ze te verminderen. Atkinson zal de lessen uit deze geschiedenis aanwenden bij het construeren van zijn voorstellen tot het verminderen van de ongelijkheid.

Nu en de toekomst

Atkinson geeft duidelijk in het boek aan dat de wereld op dit ogenblik evolueert naar steeds meer en meer ongelijkheid. De motoren achter deze toenemende ongelijkheid zijn:

  • de globalisering;
  • technologische veranderingen (informatie- en communicatietechnologie);
  • de groei van financiële diensten;
  • de veranderende betalingsnormen;
  • de geringere rol van de vakbonden;
  • het terugschroeven van het nivelleringsbeleid inzake belastingen en uitkeringen.

Atkinson beschouwt deze motoren met haar bijhorende evolutie naar meer ongelijkheid echter niet als een vaststaand gegeven waar niets aan kan gedaan worden, maar stelt daarentegen dat deze ingebed zijn in de menselijke activiteit en dus door mensen volledig beïnvloed kunnen worden.

Maar hoe dan?

De voorstellen

Atkinson wil de evolutie naar meer en meer ongelijkheid tegengaan met de volgende voorstellen:

  1. Technologische veranderingen: de sturing van technologische veranderingen zou een expliciet aandachtspunt voor beleidsmakers moeten zijn, met als doel innovaties te stimuleren die de inzetbaarheid van personeel verhogen en de menselijke dimensie van dienstverlening benadrukken.
  2. Machtsbalans tussen belanghebbenden: het overheidsbeleid moet zich richten op een goede machtsbalans tussen alle belanghebbenden. Daartoe moet er (a) een expliciete dimensie betreffende de verdeling worden geïntroduceerd in het mededingingsbeleid; (b) een wettelijk kader worden geschapen waardoor vakbonden onder gelijke voorwaarden werknemers kunnen vertegenwoordigen: en (c) waar zoiets nog niet bestaat, een sociaaleconomische raad worden opgericht waarin de sociale partners en andere non-gouvernementele organisaties vertegenwoordigd worden.
  3. Gegarandeerde overheidsbanen: de overheid moet een expliciet doel stellen voor het voorkomen en terugdringen van werkloosheid en moet deze ambitie ondersteunen door te zorgen voor gegarandeerde overheidsbanen tegen het minimumloon voor degenen die daar behoefte aan hebben.
  4. Nationaal loonbeleid: er moet een nationaal loonbeleid komen, bestaande uit twee elementen: een wettelijk minimumloon op een leefbaar niveau en een gedragscode voor loon boven het minimum, overeen te komen in het kader van een ‘nationale discussie’ waarbij de nationale sociaaleconomische raad betrokken is.
  5. Nationale spaarobligaties: de regering moet via nationale spaarobligaties een gegarandeerde positieve en reële rente aanbieden op spaargeld, met een maximuminleg per persoon.
  6. Kapitaalschenking: er moet een kapitaalschenking komen (een minimumerfenis) die aan iedereen wordt uitbetaald bij het bereiken van de meerderjarige leeftijd.
  7. Staatsinvesteringsautoriteit: er moet een staatsinvesteringsautoriteit in het leven worden geroepen die een overheidsfonds beheert met het doel de nettowaarde van de publieke sector te verhogen door te beleggen in bedrijven en vastgoed.
  8. Progressieve inkomstenbelasting: we moeten terug naar een progressievere tariefstructuur voor de persoonlijke inkomstenbelasting, met marginale belastingtarieven die met een oplopende inkomenscategorieën geleidelijk oplopen naar een topniveau van 65 procent, in combinatie met een verbreding van de belastinggrondslag.
  9. Earned Income Discount: de overheid moet in de persoonlijke inkomstenbelasting een Earned Income Discount (inkomensafhankelijke heffingskorting) invoeren, beperkt tot de onderste inkomstenschaal.
  10. Erfenis-/schenkingsbelasting: de ontvangst van een erfenis of schenking onder levenden zou moeten worden belast onder een progressieve levenslange belasting op kapitaalinkomen.
  11. Onroerendezaakbelasting: er zou een proportionele of progressieve onroerendezaakbelasting moeten komen op basis van up-to-date gehouden taxatiewaarden.
  12. Kinderbijslag: kinderbijslag moet in ruime mate worden uitgekeerd voor alle kinderen en worden belast als inkomsten.
  13. (alternatief voor 14) Participatie-inkomen: op nationaal niveau zou een participatie-inkomen moeten worden ingesteld als aanvulling op een EU-breed basiskinderinkomen.
  14. (alternatief voor 13) Sociale verzekeringen: er dient een vernieuwing in de sociale verzekeringen plaats te vinden waarbij het niveau en de dekking van de uitkeringen worden verhoogd.
  15. Ontwikkelingshulp: rijke landen behoren het streefcijfer voor hun nationale ontwikkelingshulp op te voeren tot één procent van hun bruto nationaal inkomen.

Verder formuleert de auteur nog enkele ideeën waarop verder kan worden ingegaan:

  1. Kredietmarkt leningen: een ingrijpende herziening van de toegang van huishoudens tot de kredietmarkt voor leningen die niet gedekt worden door een woning.
  2. Premies private pensioenen: onderzoek of een ‘op de inkomstenbelasting gebaseerde’ benadering van de premies voor private pensioenen zinvol zou zijn, op de wijze van de huidige ‘speciale spaarregelingen’, waarmee de belastingheffing naar voren zou worden geschoven.
  3. Vermogensbelasting: onderzoek opnieuw of het mogelijk is een jaarlijkse vermogensbelasting in te voeren en aan welke voorwaarden moet worden voldaan om zo’n belasting met succes te introduceren.
  4. Wereldwijd belastingregime: een wereldwijd belastingregime voor persoonlijke belastingbetalers, gebaseerd op het totale vermogen.
  5. Vennootschapsbelasting: een minimumbelasting voor vennootschappen.
Enkele kritieken

In het laatste deel van zijn boek bespreekt Atkinson nog enkele kritieken die op zijn voorstellen kunnen gegeven worden. Deze zijn:

  • Meer gelijkheid gaat ten koste van economische groei: Atkinson weerlegt deze stelling door middel van twee argumenten. Ten eerste vindt hij dat, zelfs al zou meer gelijkheid leiden tot een lagere economische efficiëntie, zijn systeem met zijn voorstellen te verkiezen boven een systeem met grotere ongelijkheid. Het is immers beter een kleinere koek te hebben die gelijk verdeeld is dan een grotere die ongelijk verdeeld is. Daarenboven toont Atkinson op basis van theorie en praktijk aan dat het helemaal niet vaststaat dat meer gelijkheid zal leiden tot economisch verval.
  • Globalisering voorkomt meer gelijkheid: dit argument komt in twee vormen. Een eerste stelt dat de landen die lid zijn van de Organisatie van Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), niet in staat zijn om meer gelijkheid te bewerkstelligen door hun economische concurrentie met de nieuwe industriële wereld. Een tweede versie stelt dat een enkel land binnen de OESO niet kan gaan voor meer gelijkheid binnen zijn grenzen wegens zijn concurrentie met andere OESO landen. Atkinson neemt deze argumenten serieus, maar stelt dat een vroegere globaliseringsgolf in de 20ste eeuw niet geleid heeft tot meer, maar juist tot minder ongelijkheid door onder andere de creatie van de verzorgingsstaat. Volgens hem is er geen enkele reden waarom er niet zou kunnen gekozen worden voor het doel van minder ongelijkheid. Hij erkent wel de economische restricties waar landen tegenaan kijken wanneer ze een systeem van meer gelijkheid willen opzetten, maar weerlegt dat ze machteloos zijn ten opzichte van deze restricties en ze deze beperkingen, door middel van nationaal beleid en internationale samenwerking, wel degelijk kunnen beïnvloeden. Globalisering is immers volgens de auteur geen goddelijk gegeven dat op ons komt neerdalen, maar is een product van de menselijke activiteit en kan dus wel degelijk beïnvloed worden door menselijke tussenkomst.
  • De gedane voorstellen zijn economisch niet haalbaar: Atkinson toont in het boek aan dat deze kritiek kant noch wal raakt en dat zijn voorstellen zelfs ongeveer opbrengst-neutraal zijn.

—————————————————————————————————-

Meer Lezen?